Vermoedelijk komt u dit tegen in vorderingen waarbij de schorsing of een voorlopige maatregel gevorderd wordt.
Art. 17. § 1. De afdeling bestuursrechtspraak is als enige bevoegd om, de partijen gehoord of behoorlijk opgeroepen, bij arrest de schorsing te bevelen van de tenuitvoerlegging van een akte of een reglement, vatbaar voor nietigverklaring krachtens artikel 14, §§ 1 en 3, en om alle maatregelen te bevelen die nodig zijn om de belangen veilig te stellen van de partijen of de personen die een belang hebben bij de beslechting van de zaak.
Deze schorsing of deze voorlopige maatregelen kunnen op elk moment worden bevolen:
1° indien de zaak te spoedeisend is voor een behandeling ervan in een beroep tot nietigverklaring;
2° en indien minstens één ernstig middel wordt aangevoerd dat de nietigverklaring van de akte of het reglement prima facie kan verantwoorden.
R.W. 2000-2001, 841
In de rechtspraak van de Nederlandstalige Kamers van de Raad werd het begrip «ernstig middel» dikwijls als volgt omschreven: «onder ernstige middelen (dient verstaan te worden) middelen die op het eerste gezicht, gelet op de omstandigheden van de zaak, ontvankelijk en gegrond kunnen zijn en bijgevolg tot de vernietiging van de bestreden rechtshandeling kunnen leiden» [...] In latere arresten werd dit begrip evenwel strikter gedefinieerd en werden ernstige middelen omschreven als zijnde «middelen die op het eerste gezicht, bij een eerste lezing, ontvankelijk en gegrond lijken, zodat de vernietiging van de bestreden beslissing quasi-onafwendbaar is»