#14 , 15 jul 2019 21:06
Burgerlijk Wetboek:
TITEL IV. - ERFDIENSTBAARHEDEN OF GRONDLASTEN.
Art. 637. Een erfdienstbaarheid is een last op een erf gelegd tot gebruik en tot nut van een erf dat aan een andere eigenaar toebehoort.
AFDELING III. - RECHTEN VAN DE EIGENAAR VAN HET ERF WAARAAN DE ERFDIENSTBAARHEID VERSCHULDIGD IS.
Art. 697. Hij aan wie erfdienstbaarheid verschuldigd is, heeft het recht alle werken uit te voeren die nodig zijn voor het gebruik en het behoud van die erfdienstbaarheid.
Art. 698. Deze werken komen te zijnen koste, en niet ten koste van de eigenaar van het dienstbare erf, tenzij de titel van vestiging van de erfdienstbaarheid het tegendeel bepaalt.
Art. 699. Zelfs ingeval de eigenaar van het dienstbare erf bij de titel belast is om op zijn kosten de voor het gebruik en het behoud van de erfdienstbaarheid nodige werken uit te voeren, kan hij zich te allen tijde van die last bevrijden, door het dienstbare erf af te staan aan de eigenaar van het erf waaraan de erfdienstbaarheid verschuldigd is.
Art. 700. Indien het erf, ten behoeve waarvan de erfdienstbaarheid is gevestigd, verdeeld wordt, blijft de erfdienstbaarheid voor ieder gedeelte verschuldigd, maar zonder dat de toestand van het dienstbare erf mag worden verzwaard.
Zo, bij voorbeeld, indien het een recht van overgang betreft, zijn alle medeëigenaars verplicht dit over dezelfde plaats uit te oefenen.
Art. 701. De eigenaar van het dienstbare erf mag niets doen dat zou strekken om het gebruik van de erfdienstbaarheid te verminderen of ongemakkelijker te maken.
Zo mag hij de gesteldheid van de plaats niet veranderen, noch de uitoefening van de erfdienstbaarheid verleggen naar een andere plaats dan die welke voor de erfdienstbaarheid oorspronkelijk was aangewezen.
Indien evenwel die oorspronkelijke aanwijzing voor de eigenaar van het dienstbare erf meer bezwarend mocht zijn geworden of indien zij hem verhindert voordelige herstellingen daaraan te verrichten, kan hij de eigenaar van het andere erf een plaats aanbieden die voor de uitoefening van zijn rechten even gemakkelijk is, en deze mag zulks niet afwijzen.
Art. 702. Anderzijds mag hij die een recht van erfdienstbaarheid heeft, daarvan slechts gebruik maken overeenkomstig zijn titel, zonder aan het dienstbare erf of aan het heersende erf een verandering te mogen aanbrengen waardoor de toestand van het eerstgenoemde zou worden verzwaard.
AFDELING IV. - HOE ERFDIENSTBAARHEDEN TENIET GAAN.
Art. 703. Erfdienstbaarheden gaan teniet wanneer de zaken zich in zodanige staat bevinden dat men daarvan geen gebruik meer kan maken.
Art. 704. Zij herleven wanneer de zaken in zodanige staat hersteld worden dat men daarvan gebruik kan maken, tenzij reeds voldoende tijd verlopen is om te laten vermoeden dat de erfdienstbaarheid is teniet gegaan, gelijk in artikel 707 is bepaald.
Art. 705. Alle erfdienstbaarheden gaan teniet wanneer het heersende erf en het dienstbare erf in dezelfde hand verenigd worden.
Art. 706. Een erfdienstbaarheid gaat teniet door het niet uitoefenen daarvan gedurende dertig jaren.
Art. 707. Naar gelang van de onderscheiden soorten van erfdienstbaarheden beginnen de dertig jaren te lopen ofwel, wanneer het niet voortdurende erfdienstbaarheden betreft, van de dag dat men heeft opgehouden daarvan gebruik te maken, ofwel, wanneer het voortdurende erfdienstbaarheden betreft, van de dag dat een met de erfdienstbaarheid strijdige daad is verricht.
Art. 708. De wijze van gebruik van een erfdienstbaarheid verjaart evenals de erfdienstbaarheid zelf en op gelijke manier.
Art. 709. Wanneer het erf ten voordele waarvan een erfdienstbaarheid gevestigd is, aan verscheidene eigenaars onverdeeld toebehoort, belet het genot van een van hen de verjaring ten opzichte van allen.
Art. 710. Indien zich onder de medeëigenaars iemand bevindt, tegen wie de verjaring niet kan lopen, zoals een minderjarige, bewaart deze het recht van alle overigen.
Art. 710bis. <Ingevoegd bij W 22-02-1983, art. 1> Op verzoek van de eigenaar van het lijdend erf kan de rechter de afschaffing van een erfdienstbaarheid bevelen wanneer deze ieder nut voor het heersend erf heeft verloren.
Hoewel beide begrippen op het eerste zicht op elkaar lijken, bestaat er wel degelijk een belangrijk verschil.
Beide rechten zijn zogenaamde erfdienstbaarheden, maar daar houdt de gelijkenis dan ook bij op. Als er dus sprake is van een aangekocht stuk grond waarlangs iemand 'weg neemt', is het van belang dat je je bij het inplanten van een gebouw (of de oprichting van een constructie) toch anders opstelt.
RECHT VAN UITWEG
Dit is een wettelijk voorziene erfdienstbaarheid: het feit dat het perceel is ingesloten en geen/onvoldoende toegang verleent tot de openbare weg, maakt dat de gebruiker of eigenaar (of de huurder/pachter) over het recht beschikt om een uitweg te vorderen over het erf van de buren. Dit gebeurt tegen een betaling die overeenkomt met de schade die veroorzaakt zou kunnen worden. Er moet echter wel altijd gekozen worden voor de minst schadende oplossing. Als de insluiting het gevolg is van een verdeeld nalatenschap of verkoop (bij delen van een geheel), dan kan dit recht enkel worden gevraag over de voordien tot hetzelfde erf behorende percelen.
Een recht van uitweg moet het gebruik van elk terrein mogelijk maken: gezien de exploitatie een leidmotief is betekent dit dat het recht kan veranderen, afhankelijk van de wijzigingen betreffende het gebruik van het erf. Loopt op een weide achter een bouwperceel alleen een paard te voet naar en van de stal, dan betekent dit echter niet dat dit altijd zo blijft. Indien de eigenaar van het perceel de grond wil beplanten met bijvoorbeeld maïs, dan heeft hij ook doorgang met alle vereiste landbouwvoertuigen. Er wordt best rekening gehouden met deze mogelijkheid bij het uitwerken van het bouwproject.
RECHT VAN DOOR -OF OVERGANG
Deze erfdienstbaarheid kan enkel door een overeenkomst bevestigd worden, en vereist geen insluiting. Het recht van overgang op een perceel moet blijken uit de akte bij aankoop. Voor een recht van overgang is geen vergoeding voorzien (tenzij dat in de overeenkomst anders wordt vermeld). Het recht houdt daarbij ook niet op als de rechtsgenieter hetzelfde resultaat bekomt op een andere manier.
Een recht van overgang kan wel onderworpen zijn aan beperkingen in tijd (het recht is bijvoorbeeld enkel van toepassing op een bepaald persoon, tot deze komt te overlijden), en op het vlak van omvang. Bijvoorbeeld, als de desbetreffende doorgang enkel voorzien is voor voetgangers, dan kan de genieter van dat recht niet aanvragen om het recht op een andere manier te gebruiken (bijvoorbeeld met een tractor of auto). Tenslotte kan een recht van overgang effectief door ongebruik verloren gaan, maar dan moet het wel gaan om een ongebruik van minstens 30 jaar.
------------------------------------------------------------------------
wat baat kaars en bril, als de uil niet zien en lezen wil.